zondag 18 december 2016

Juli Zeh, Spieltrieb

Roman. Taschenbuch-Sonderausgabe. btb Verlag, München 2011 (Original-Ausgabe: Schöffling & Co., Frankfurt am Main 2004). Hardkaftboek met linnen omslag, en leeslint, 822 pagina's.

Eerlijk is eerlijk: ik heb dit boek gekocht omdat ik 1. in een heel mooie en rijk gevulde boekhandel was waar ik niet vaak kom (de Eerste Bergensche Boekhandel te Bergen N.H.), en
2. het qua materiaal en omvang en gewicht en handpasselijkheid een vrolijk makend mooi boekje vond en nog steeds vind (10 x 15,5 x 5 cm).

Van de schrijfster had ik, tot mijn schande, nog nooit gehoord en van deze roman ook niet (de Nederlandse vertaling, een dito toneelbewerking en een Duitse verfilming ten spijt). Het boek verscheen in het jaar waar het grotendeels ook in speelt, toen de schrijfster dertig jaar oud was. Dat laatste lijkt me niet veel, gerelateerd aan de serieuze, rijke en gevarieerde inhoud van deze roman en gelet op de – voor zover ik dat beoordelen kan – waanzinnig rijke taalbeheersing van de auteur. Of eigenlijk is dat laatste regelrechte onzin. Wat weet ik daar nou van? Ik bedoel alleen maar: Zeh schrijft haar Duits met een Schwung waarvan ik de gelijke in lang niet meer in een Nederlandse roman ben tegengekomen. Herstel: Weijers, Polak, Peeters en Hofstede vormen  hier een heel goed referentiekader.

Voor de zekerheid, wat wil zeggen: ter compensatie van mijn vocabulaire onzekerheid, spiekte ik af en toe in de digitale Nederlandse vertaling, soms om erachter te komen dat ik inderdaad enkele Duitse woorden niet kende, maar vooral dat de moeilijkheden die de roman hier en daar biedt, niet zozeer in het Duits als in de opzet van de roman gelegen zijn, in de vertelwijze. Zeh maakt af en toe vrij wilde vertelsprongen, doordat ze lang niet altijd de personagetekst tussen aanhalingstekens zet, doordat ze zich bij tijd en wijle heerlijk laat gaan in ellenlange uitweidingen en beschrijvingen, en vooral in metaforen die tegelijk buitengewoon en toch ook bijzonder aangenaam en passend zijn; daar komt nog bij dat de zinnen die ze schrijft en dus ook de monologen die ze haar personages laat uitspreken en de dialogen die ze hen laat voeren van een inhoudelijke denkkracht en een vormelijke rijkheid zijn, dat je je er je geestelijke vingers taalkundig nagenietend nog tijdens het lezen bij aflikt.

En dat alles in een verhaal dat handelt over (vooral) twee betrekkelijk jonge personages die nogal grondig onderhevig zijn aan de invloed van het (post)nihilisme en zich te buiten gaan aan een spel-theoretisch onderbouwd ethisch experiment, met extreme consequenties. Dus geen amechtige en monosyllabische, van schuttingtaal doorspekte spreektaalzinnetjes zoals we die uit Nederlandstalige quasi-modern-actuele romannetjes kennen, nee: Taal! Intellectuele uitdaging en -dijing. En dus ook: personages die alles behalve realistisch zijn, maar toch ook zeker niet grotesk worden (vind ik althans).

En dan heb ik nog maar een paar procent meegekregen van de Musil-, Derrida-, Nabokov- en andere referenties in deze roman, die ook doordrenkt is van alle mogelijke clichés die een rol kunnen spelen in een verhaal dat zich afspeelt op een niet echt middle-class middelbare school anno 2004 in West-Europa.

Met minstens zoveel plezier heb ik deze roman in de vertaling herlezen. Het mooie is ondermeer dat het allemaal niet netjes is afgewerkt, maar hier en daar grof, springerig, rommelig, met grote steken in elkaar gezet lijkt. En dan is ook nog het contrast tussen de schijnbaar interesseloze levenshouding van de twee hoofdpersonages en de steeds welverzorgde taal en hun alles behalve oppervlakkige gedachtengangen.