zondag 8 mei 2016

Thomas Verbogt, Als de winter voorbij is

4e dr. Nieuw Amsterdam Uitgevers, Amsterdam 2016 (1e dr. 2015). Hardcover, 222 bladzijden.

Deze bijzondere, bedachtzame, stilistisch ogenschijnlijk volkomen onopmerkelijke roman is opgebouwd uit 39 korte hoofdstukken. Dat zet aan tot vlot lezen. En dat is niet goed. Ik denk dat ik er hier even bij moet zeggen dat dit de eerste roman van Verbogt is die ik lees. Die ik lees, tegenwoordige tijd, want ik heb Als de winter voorbij is nu gelezen, maar ik moet en zal het boek nog eens lezen, wil ik er echt iets duidelijks over kunnen zeggen, denk ik.

En zie, zonder dat dat mijn opzet of de bedoeling was, heb ik nu een belangrijke, veel voorkomende en zelfs in de roman zelf besproken wending uit dit boek geciteerd, of wel verdubbeld: denk ik. Vooral het denken, het denken-over, het overdenken is een belangrijke handeling in deze overigens betrekkelijk reuring-arme roman.

De ik-verteller heeft veel weg van de auteur, begrijp ik uit een interview met Verbogt in de Volkskrant van 7 mei jongstleden. Ik zei al, ik ken (de romans van) Verbogt niet; voor de kenners zeg ik, vrees ik, niets nieuws. De ik-verteller, zijn naam wordt eigenlijk maar terloops genoemd, heet ook Thomas. Daarmee is Thomas verdubbeld: er is een ware en een fictionele. In het evangelie van Johannes (20:24) wordt gezegd dat de apostel Thomas ook 'Didymus' wordt genoemd, tweeling(broer).

In de roman wordt het ik-personage Thomas (nog eens) verdubbeld, want een geliefde (maar die aanduiding is eigenlijk verre van correct) vernoemt haar zoon, die ze acht jaar na hun kortstondige, schijnbaar oppervlakkige ontmoeting krijgt met een andere man, naar hem. De ik-verteller is, net als die geliefde, Lin, geen ongelovige, maar een buitengewoon gelovige: hij hoeft juist niet eerst te zien en te voelen eer hij iets als waar ervaart en erkent. Hij leeft bij en in wat wel de tweede werkelijkheid wordt genoemd. Voor hem telt minder de werkelijkheid dan de waarheid, en de waarheid kan behoorlijk subjectief zijn, maar des te meer overrompelend als je een waarheid met iemand blijkt te delen. Dat blijkt dus acht jaar na dato het geval geweest te zijn met Thomas en Lin.

Die Verbogt; hoewel zijn stijl in niets lijkt op die soms wat moeizame, doorwrochte constructies van C.O. Jellema, moest ik bij het lezen van zijn jongste roman toch steeds denken aan deze dichter, die onder meer schreef, in zijn debuut Klein gloria (1961):

Van dingen spreek ik in de tweede werkelijkheid,
dat is de buigzame herinnering;
beleven is te snel zelfs voor verwondering:

een voetstap klinkt als men hem niet meer hoort.

(later meer) 
Nu dan (12-05-2016). Herlezen. En ik ben bang dat ik dat nog eens zou moeten doen, bijvoorbeeld om een beter zicht te krijgen op de chronologie, want heden en verleden lopen steeds in elkaar over. Soms wordt het relaas van een kleine gebeurtenis onderbroken door een associatie of overweging van de verteller, die dan weer leidt tot het vertellen van een ander voorval, en zo verder, soms tot aan het einde van het hoofdstuk. Het volgende hoofdstuk pakt dan een van die draden weer op, of gaat met weer een andere verder. Een en ander is de vormgeving in de roman van de levenshouding van de verteller, het grote belang dat hij vaak onbewust hecht aan die tweede werkelijkheid, en de grote invloed van op het moment van gebeuren schijnbaar onbetekenende gebeurtenisjes, zoals die twee zoentjes van Lin.

Anderzijds zitten er in deze roman een paar heel grote gebeurtenissen, vooral abrupte sterfgevallen. Aan de beschrijving daarvan worden maar weinig woorden vuil gemaakt. Daardoor verschuift het belang ervan: grote gebeurtenissen zijn zo verteld, kleine blijven maar doordringen in al het vertelde gedurende vele tientallen bladzijden.

Bij herlezing ben ik gaan twijfelen aan het werkelijkheidsgehalte van sommige gebeurtenissen. Zijn er niet twee (nachtmerrie-achtige) dromen in de roman verwerkt, zonder dat ze als droom worden gepresenteerd? Wie is die Laura, wie die dakdekker?

Daar komt bij dat deze roman in veel passages om het zacht te zeggen heel erg onspecifiek is, om niet te zeggen uitermate vaag, vooral wanneer er iets belangrijks wordt gezegd, zoals over het vertellen van iets belangrijks:
Als je iets vertelt, blijft er toch vaak te weinig over van wat je wilt vertellen, en niet alleen omdat het zich niet vertellen laat. Het is ook iets wat je niet weet. Je weet niet wat het was. Het was er wel en je maakte het mee, maar je kunt er niets over zeggen, terwijl het wel in je gedachten blijft, terwijl het beweging geeft aan veel van wat je wilt doen.
 Het onderwerp van reflectie in deze passage is 'iets' (het derde woord); dat wordt nader aangeduid met 'wat' en vervolgens met 'het', 'Het', 'iets', 'het', 'Het', 'het', 'er', 'het' en 'het'. En de werkwoorden eromheen zijn: 'vertellen', 'overblijven' 'willen vertellen', zich laten vertellen', 'weten', 'weten', 'zijn', 'meemaken', 'zeggen', blijven', 'blijven', willen' en 'doen'.

Dergelijke passages, daar zijn er meer van in deze roman. En toch is het een intrigerende roman, die helemaal in m'n kop is gaan zitten. Ik dacht altijd dat dat makkelijker ging met descripties als die van Steyns diepe basstem die door de vestibule klinkt, of van Hajar Nait Sibaha, uit vijf vwo die haar hoofddoek om houdt wanneer Daan Hollander, leraar geschiedenis aan het DataCare College in Amsterdam, haar voor de eerste keer neukt. Ik noem maar wat: showing, wordt dat wel genoemd. Maar nee hoor: ook die vertelling van Verbogt, met al zijn nuances, overwegingen, beschouwingen, verwarringen en reflecties, kruipt diep in je weg als je goed leest.

Geen opmerkingen: