maandag 21 maart 2011

Nicholas Carr, The Shallows


What the Internet Is Doing to Our Brains. New York-London 2010. 276 blz. inclusief noten, leesadviezen en index.

Dat boek van Baricco over De barbaren vond ik wel aardig, althans wat de erin uitgedragen gedachte betreft: dat we een nogal omvangrijke cultuurverandering doormaken die niet los te zien isvan de verinternetting en dat die verandering niet per se negatief beoordeeld behoeft te worden. Maar de irritante Ikea-stijl en de liederlijk ongefundeerde 'bewijs'voering stonden me na twee bladzijden al helemaal tegen. En dan nu dit boek.

Carr doet bijna niets anders - om het contrast op scherp te stellen - dan refereren aan meer of minder recent onderzoek, en dan vooral neurologisch onderzoek (de noten beslaan de pagina's 225-252, maar kunnen door wie op de golf van het betoog mee wil surfen, met vrucht ongelezen blijven). En op basis van al die referenties bouwt hij een pracht van een betoog op, waarbij hij niet nalaat om terug te gaan tot in de krochten van de menselijke beschaving, om van daaruit langzaam toe te werken naar het heden, langsheen allerlei uitvindingen en omwentelingen in de geschiedenis van de cultuur.

Het aardige is dat Carr van zichzelf zegt dat hij een analoge jeugd heeft gehad en als volwassene geconfronteerd werd met en deelnam aan allerlei vormen van digitaliteit, zozeer zelfs dat er wel van verslaving sprake zou kunnen zijn. En toen hij dat in de gaten kreeg, heeft hij een stap terug gedaan en een tijdje de stekker eruit getrokken en... zelfstandig nagedacht. En daar komt dan zo'n boek van als The Shallows.

Verwijzend naar allerlei onderzoek weet hij te betogen dat het menselijk brein geen statisch 'ding' is dat, eenmaal geboren, zich ontwikkelt en dan op een gegeven moment af is. Neen, er is sprake van neurologische plasticiteit. Het gebruik van de hersenen heeft invloed op de vorm ervan en de vorm heeft invloed op de functie. Ik ga dat hier niet technisch napratend uitleggen; lees liever dit intrigerende boek zelf.

Vooruit, een klein voorbeeldje dan: hersenonderdelen kunnen zich specialiseren of kunnen zelfs voor speciale doelen zijn aangelegd, genetisch bezien. Maar wanneer er bijvoorbeeld een trauma optreedt, en je, wederom bij voorbeeld, blind wordt, is het materieel vast te stellen, door die neurologen, dat andere onderdelen dat gebrek gaan compenseren en zich (verder) gaan ontwikkelen. En diezelfde plasticiteit is kennelijk ook zichtbaar wanneer de mens kennis vergaart en die kennis, die aanvankelijk in een kortetermijngeheugen wordt verwerkt, door er gebruik van te maken, gaandeweg elders en dieper opslaat in het langetermijngeheugen.

En daar, als ik mijn samenvattinkje dan maar even afmaak, komt het internet om de hoek kijken. Carr is helemaal niet tegen het internet (als dat al zou kunnen) maar hij kijkt er wel fris tegenaan, ook door naar de basis ervan te kijken en niet minder door een van de belangrijkste internetontsluiters onder de loep te nemen, Google. Internet bestaat bij de gratie van verbindingen; vanuit elk punt kan je in weinig tijd (wat heet: met de snelheid van het licht, als je zo snel zou kunnen typen, cursoren en muizen) naar ontelbaar veel andere punten, knopen, links, teksten gaan. Die hypertekstualiteit is er precies de lol van. Maar die betekent ook dat je heel snel afgeleid kunt worden: voor je één zin gelezen hebt, kan je al een woord zijn tegengekomen met een verbinding naar een andere zin in een andere tekst op een andere pagina op een andere website verbonden aan een andere databank. En daar komt nog bij dat op de computer waarmee je een internetpagina bekijkt tegelijkertijd een schermpje oppopt dat zegt dat je nieuwe mail hebt, en nog een dat zegt dat er een nieuwe post is op een blog en zo voort (ik zeg erbij: ja, dat kan, maar dat hoeft niet; je kunt ook bladeren met je postfunctie op 'uit' en zo).

Kortom: internet heeft de neiging je vooral door te sturen naar iets anders. En daardoor raak je als lezer gewend aan switchen, surfen, snelheid; en omdat er zo veel informatie op dat internet te vinden is, is er steeds minder aanleiding, schijnbaar, om zelf informatie te leren en te onthouden (zoals op scholen tegenwoordig leer- en zoekstrategieën belangrijker lijken dan kennis en vondsten; ik geloof dat Frank Furedi, De terugkeer van het gezag – Waarom kinderen niets meer leren daarover gaat).

Als we veel van het internet gebruikmaken, zullen onze hersenen zich daaraan aanpassen. En dat zou ten koste gaan van het tragere, diepere denken en lezen (heerlijk klinkt dat in het Engels: 'deep reading', als of het echt heel erg is, zoals 'deep space' en 'deep throat') (ik doel hier op All the President's Men). In het hoofdstuk 'The Church of Google' schrijft Carr bijvoorbeeld: 'The strip-mining of "relevant content" replaces the slow excavation of meaning.' Zie, hoe zorgvuldig de man formuleert, zoals hij ook zijn tekst afsluit met een mooie uitsmijter, die refereert aan de eerder opgevoerde film 2001: A Space Odyssey van Stanley Kubrick: 'That's the essence of Kubrick's dark prophecy: as we come to rely on computers to mediate our understanding of the world, it is our own intelligence that flattens into artificial intelligence.'

Meer dan anders meen ik het nu als ik zeg: lees dit boek zelf en in zijn geheel en van kaft tot kaft, want het is een doorlopend, weloverwogen gecomponeerd geheel waaruit het maar moeilijk 'sound bites' knippen is. Het is een mooi, gedegen, tot nadenken stemmend analoog betoog.

Geen opmerkingen: