zaterdag 31 juli 2010

Les vacances

Ik ga op vakantie en ik neem mee... Dat was weer het probleem. Doorgaans loop ik op vakantie te koekeloeren naar allerlei (markten, mensen, bergen, vogels, slakken, bloemen, koeien, kathedralen) of ik eet, of ik slaap. Zo boeiend is het wel ongeveer. Musils Man zonder eigenschappen en Seths A suitable boy had ik in voorgaande jaren al verre van uit kunnen lezen daardoor. Die waren genomineerd voor een tweede poging. Maar ja: Musil in Frankrijk, al is het in vertaling? Seths roman viel wegens Engelstaligheid af: in het buitenland lees ik Nederlands (al dan niet vertaald) of de taal van het gastland. Kortom het roer ging om. Frans spul.

Gustave Flaubert, Madame Bovary; Provinciaalse zeden en gewoonten. Vertaling Hans van Pinxteren. 3e dr. Veen, Utrecht-Antwerpen 1988; 1e dr. vertaling 1988, oorspronkelijke uitgave 1857; 430 blz. incl. nawoord en annotaties.

Een roemrucht boek dat het, geloof ik, vooral van die roemruchtheid nog moet hebben. Het is, met andere woorden, heel erg een boek uit de historische literatuur aan het worden, literatuur die je niet zonder context moet willen lezen. Niet gek, na ruim anderhalve eeuw.

Ooit, in een minder ver, maar wel hoogmoediger verleden, heb ik geprobeerd de roman in zijn oorspronkelijke taal te lezen (ook omdat ik Franse uitgaven zo aantrekkelijk vind), maar dat was wegens de hoge graad van descriptief realisme te hoog gegrepen; bovendien haalt dat geblader in een vakantiewoordenboek je steeds uit de lijn, de vaart van het verhaal (if any). Ik moet de onderhavige vertaling al eens eerder geconsumeerd hebben, maar daarvan staat me niets meer bij. Bij de bagage dus.

Zonder de literair-historische context voortdurend in beeld te hebben, is het boek best te lezen als een vakantieromannetje. Het verhaal - met wat voorgeschiedenis, enkele verwikkelingen en een nabeschouwing - heeft niet echt heel veel (meer) om het lijf; die Emma is een sneu figuur, Charles komt als personage bepaald niet goed uit de schrijversverf, ook de overige personages zijn van bordkarton, vooral het dochtertje van Emma en Charles is romantechnisch een ondergeschoven kindje, en de beschrijving van de zelfmoord van Emma is onthutsend knullig (ik heb de passage nog eens gelezen toen ik de roman uit had, omdat ik bang was dat ik iets over het hoofd had gezien). En overal komt die zogenaamd afwezige betweterige verteller met zijn commentaren om de hoek kijken zonder dat het leuk wordt (zoals aan het begin van hoofdstuk 9 van deel drie: 'Na iemands dood ontstaat er altijd een zekere verbijstering'). Kortom: vakantielectuur; een klasse apart.


Charles Baudelaire, De bloemen van het kwaad. Vertaald en van commentaar voorzien door Peter Verstegen. 3e, herz. dr. Van Oorschot, Amsterdam 1995; 1e dr. vertaling 1995, oorspronkelijke uitgave 1857 (maar Verstegen heeft niet de oorspronkelijke tekst vertaald, doch een samenraapsel van eigen vinding uit drie drukken plus Les épaves ) (maar op vakantie neem ik nooit mijn handboek tekstkritiek en editiewetenschap mee); 588 bladzijden, inclusief alles, waarbij dient te worden aangetekend dat ik alleen de oorspronkelijke gedichten heb gelezen, dus de helft van de 441 bladzijden poëzie in deze mooi uitgegeven tweetalige editie, gezet uit de Remer van Gerrit Noordzij.

Hoe vaak ik al niet in dit boek heb zitten lezen... Maar nu was het plan om het eindelijk eens helemaal te lezen, binnen twee weken, voortdurend; absorberen maar! Chez les Français, comme les Français. Verstegen heeft zijn best weer gedaan om zijn vertalingen tot goede gedichten te smeden, met als gevolg dat je ze eigenlijk niet als lexicon bij de Franse teksten kunt gebruiken: veel is van zijn plaats gehaald, verschoven, omgezet, verenkel- of juist vermeervoudigd. Kortom: ik heb de meeste Franse noten eigenhandig moeten kraken, of laten liggen. Heerlijk.

Ook dit boek is duidelijk niet meer van deze tijd. Al die pathetiek. Ik sla het thuis met willekeur open en lees:
J'implorais ta pitié, Toi, l'unique que j'aime,
Du fond du gouffre obscur où mon coeur est tombé.
Maar ik houd daar wel van, als het wat dik is aangezet, goden in diepsten van gedachten en zo. Daar komt bij dat ik ooit eens een groot deel van mijn leven besteed heb aan het lezen van de poëzie van P.N. van Eyck, en die Van Eyck, die had wel wat met Baudelaire (nee, nee, ik stel ze hier niet op één lijn van kwaliteit, ik zou niet durven); dat zwelgen in het zwarte, de melancholie; niet voor niets staat er in deel 3 van Van Eycks Verzameld werk een essay (een eerder niet uitgegeven manuscript uit 1915) van een kleine honderd bladzijden over Baudelaire, die hij 'met eerbiedige bewondering en [z]ijn ganse liefde, een der grootste lyrische dichters der Franse literatuur noem[t].'

Dit zijn teksten die lekker denderen, maatvast en rijmend (ik geloof dat ik in een vreemde taal wat toegeeflijker ben dan in mijn moers en rijmdwang over het hoofd zie en zo); voor je het weet zit je deze gedichten hardop te lezen. Je moet ze ook horen klinken, doen klinken, en je moet moduleren, afwisselend brommen, donderen en fluisteren; het wortelt nog in een klassieke en reciterende traditie, als ik het wel heb. Anderzijds moet je goed op de structuur blijven letten, want veel van de zinnen die Baudelaire op het patroon van zijn versregels weeft, zijn van een ouderwets langdradige textuur. En daarmee zijn we ook weer terug bij de op even ouderwetse leest geschoeide bezielde retoriek van Pieter Nicolaas van Eyck. Maar Baudelaire is wat aardser, vleselijker, en nog wat lager bij de grond gestemd dan de idealist Van Eyck, die zichzelf ooit een zeloot van een pantheïst noemde, en die nooit iets zou kunnen schrijven als
Père adoptif de ceux qu'en sa noire colère
Du paradis a chassés Dieu le Père,

Ô Satan, prends pitié de ma longue misère!

vrijdag 9 juli 2010

Gerwin van der Werf, Gewapende man

Uitgeverij Contact, Amsterdam 2010. 295 bladzijden.

Een roman die ik niet weg kon leggen: moest zo snel mogelijk uit. Maar aan de andere kant is het ook wel jammer dat de leeslol zo niet langer dan twee dagen duurt. Want het lezen van deze roman is een feest. Dat zegt trouwens ook Ewout Kieft in de NRC; in de ondertitel van zijn recensie noemt hij deze debuutroman 'een lekker dik aangezet dorpsdrama'. Dat leesfeest heeft allerlei ingrediënten. Om maar iets eenvoudigs te noemen: de gehele tekst is opgebouwd uit achtenzestig korte hoofdstukken; je kunt steeds kiezen om tussendoor eventjes iets anders te doen, of er toch nog maar een hoofdstukje bij te nemen. De tekst is helder verdeeld in een prologend 'Kyrie eleison', een deel I, getiteld 'Vesting', II 'Veldtocht', III 'Vaders', en wordt afgesloten met een epilogend 'Dona nobis pacem'. Die vrede bereikt de hoofdpersoon, Gideon Boreas, inderdaad, maar niet geheel op de door hem geplande wijze. Wraak was zijn doel, wraak wegens het in zijn jeugd aangedaan leed. Maar hij verliest door onvoorziene omstandigheden de grip op zijn veldtocht. En dat is een van de charmes van de roman en van Boreas.

Deze held, met zijn wat grotesk omineuze voornaam, is een bijziende promovendus in de musicologie. Hij vertrekt (het is me niet bekend van waar precies, en dat doet er ook weinig toe) op z'n klassieke Zündapp (nou ja, de opgeknapte brommer van zijn vader) voor een tijdje naar een gat in Zeeuws-Vlaanderen, Zwinnerschans (vandaar ook dat 'Vesting' in de allitererende reeks deeltitels), om zijn spectaculaire these over een vroeg-Renaissancistisch muziekmanuscript uit te werken, maar vooral om zich te wreken op de kwelgeest van zijn jeugd, de inmiddels gevierde profvoetballer van Club Brugge, Siewert (kortweg Siep) Sipkema. Club Brugge bestaat, maar die Sipkema ken ik niet; Zeeuws-Vlaanderen bestaat, maar Zwinnerschans kan ik niet vinden in mijn antieke Bos-atlas, noch via Google Maps; en zo zijn er wel meer personages en gebeurtenissen verzonnen te midden van allerlei werkelijke feiten, zoals die uit de muziekgeschiedenis. Inderdaad, het moet gezegd, de roman vertoont punten van overeenkomst met Bert Natters Begeerte heeft ons aangeraakt. Die gelijkenissen betreffen ook de vrouw waar de held voor valt, de groteske personages, en het pandemonium waar de hele onderneming op uitloopt.

Maar goed, waarmee is de wraakzuchtige held gewapend? Met een Portastudio, een draagbare viersporen cassetterecorder. Niet gek voor iemand die geïnteresseerd is in polyfone muziek. Maar hij gebruikt dat apparaat wat eigenzinnig. Op één spoor spreekt hij zijn proefschrift in, wat hem eens te meer typeert als een eigenzinnige figuur, en op het andere spoor spreekt hij het verhaal van zijn jeugd in. Soms speelt hij beide sporen tegelijk af; soms vallen er dan stukken tekst samen die betekenis genereren. Pas terugbladerend zag ik dat de proloog van de roman de weergave is van een stukje van spoor 2 (citaten van de tape zijn uit een schreefloze letter gezet).

Er staat in dat eerste onderdeel al een fraaie zin, zoals Van der Werf er heel wat in zijn roman verzameld heeft, maar die ik hier niet kan weergeven omdat ik ze niet aangestreept heb omdat ik veel te druk bezig was met lekker de roman te lezen. De kleine Gideon heeft zijn vader, leraar Nederlands, geholpen met de correctie van een dictée en als zijn vader plots verdwijnt, naar later duidelijk wordt: voor goed, lezen we: 'Er is iets mis met deze dag, er zitten allemaal fouten in en ik heb ze laten zitten.' Het joch rekent het zich aan, en ziet niet dat hij met iets bezig is wat eigenlijk (nog) buiten zijn macht ligt. Dat inzicht heeft hij ook later niet, wanneer hij met de hybris van de held zijn oervijand te lijf wil gaan, met een cassetterecorder.

Arme Gideon, die zich in het dorp Leon Wind laat noemen om niet herkend te worden, hij doet zo zijn best, maar wordt belaagd door argwanende en enggeestige dorpsbewoners, een hitsige hospita, een automutilerende puber met grotsalamanders die hem al zeer snel door heeft, en - last, not least - zijn eermalige kwelgeest die hem niet herkent maar juist hartelijk in zijn sportief gespierde armen en ook in zijn commerciële tentakels sluit en aanzet, om niet te zeggen: dwingt tot een fors gesponsorde, openbare feestuitvoering van de incompleet overgeleverde historische muziek. Het wordt een puinhoop, maar een tragische puinhoop. Een mooie puinhoop.

Kieft vindt dat de ontkoping van de roman wat slordig is. En ene Kasper Nijsen op recensieweb.nl vindt dat de roman traag op gang komt. Maar deze roman is geen ordinaire thriller waarvan je louter tot actie bereide spanningsbogen kan verwachten (ook al staat er een recensie van op De spanningsblog). Het is veeleer een psychologische roman met een draadje detective en een draadje muziekgeschiedenis en een draadje dorpsnovelle en een draadje groteske en een draadje academische roman verweven tot een mooi, ik zou haast zeggen, al klopt de beeldspraak voor geen meter: polyfoon geheel, dat ik eigenlijk nog eens herlezen wil, om dan wel Van der Werfs mooie zinnen en stevige vergelijkingen aan te strepen, en om nog iets beter te letten op de rol van de vaders van de verschillende personages.