zondag 18 oktober 2009

Maria Stalie, Boogschutters

Maria Stahlie, Boogschutters Copyright Foto: F. Stolk, Utrecht Prometheus, Amsterdam 2008. 352 bladzijden, 9 hoofdstukken.

De crisis is overal. Zie mij, ik leen een boek in plaats van het te kopen. Men kan ook zeggen: verstand komt met de jaren. Misschien dat daar ook bij hoort (bij crisis zowel als verstand) dat ik in de afgelopen dagen heb besloten de lat van Klasse! lager te leggen. Er kwam me de laatste tijd al te weinig overheen. Vooralsnog leg ik de schuld dan maar bij mezelf, mijn al te benepen smaak, 'ofzoo', om Gerrit Achterberg maar weer eens aan te halen, want dit is niet goed geschreven. En laat ik die lat meteen ook maar wat vaster leggen, zodat ook veel van wat er tegenaan tikt er alsnog overheen kan komen (zij het met een blauwe plek). En wat het echt niet haalt...

Aan Stahlie's De lijfarts meende ik goede herinneringen te hebben: een echt heel dikke pil, waarin de vertelling niet erg op wilde schieten, en juist dat was er de kracht van, plus dat vreemde, in zichzelf gekeerde hoofdpersonage bij wie ergens een ferme steek los zat, plus nog iets anders wat ervoor zorgde da ik steeds maar verder wilde lezen, met zo'n popenkastspanning, vanuit het publiek roepend: nee, nee, kijk daar nou... achter je! Vandaar dat ik goedgemutst aan Boogschutters begon, eens te meer omdat ik me kort hiervoor enigszins verdwaasd door De bewaker van Peter Terrin had geslagen: ik was wel toe aan een verhaal, met mensen en gebeurtenissen in een echte ruimte en echte tijd.

Het was me ontschoten dat De lijfarts al in 2002 was verschenen; ik las het ruim zeven jaar geleden, want op 10 juni 2002 noteerde ik er een verslagje van. Nu ik het teruglees (deel IV van het boekenboek), zie ik dat mijn waardering zeker niet onverdeeld positief was (lijvig, hier en daar zwaarlijvig; weinig raffinement, veel herhalingen en dei ex machinae, en: 'de motieflijnen ligen niet bepaald onderhuids').

Het zal duidelijk zijn: mijn muts zakte gedurende het lezen van Boogschutters steeds verder van zijn plek, en zakte uiteindelijk diep over mijn vermoeide ogen. Wat jammer. Wat jammer.

Het begon zo goed. Ik leende het boek in de Utrechtse gemeentebibliotheek. Een lekker dik boek (zo volumineus als Knuvelders deel I), dat door anderen al helemaal is scheefgelezen, grauw en groezelig op snee, maar met een pront omslag. En, wat ik helemaal niet gewend ben, een categoriserend stickertje op de rug. Alsof het boek uit de kast van een neurochirurg komt, maar bedoeld is, denk ik, dat het gaat om een psychologische roman. Ik kreeg bij aanblik van de biebboekruggen haast de neiging om thuis eens te proberen of ik dat zou ook durven: al m'n romans te categoriseren... psychologisch, oorlogs, detectiefs, humoristisch, spannends e.t.q. Maar het resultaat zou waarschijnlijk zijn dat die categorisering volkomen nietszeggend is: of ze zijn allemaal van het zelfde laken, of het zijn allemaal totaal verschilende pakken, of de pakken zijn van allerlei lakens en zelfs niet allemaal pakken. Denk ik.

Boogschutters is een vreemd boek, niet alleen omdat het inderdaad een psychologische roman is (ik begrijp het stickertje nu wel: er gebeurt weinig in zo'n roman, maar iedereen, van oma tot kleinkind, van eerste tot ex-echtgenote, van buurman tot dorpeling, denkt er iets van en uit dat in gedachten en/of woorden, mondeling en/of schriftelijk, en anderen horen/lezen dat dan weer wel en/of niet, zodat ze elkaar wel en/of niet begrijpen en denken te begrijpen).

Boogschutters is vooral een vreemd boek omdat het lyrisch is: er is een ik-verteller die tegen een ander praat, zijn verdwenen geliefde. Ik blijf dat vreemd vinden voor een roman, al realiseer ik me dat Begeerte heeft ons aangeraakt ook zo'n roman is. Het kan dus wel. En er zullen wel meer voorbeelden van zijn. Maar in dit geval bleef het me maar storen dat er een verteller zit te vertellen tegen iemand die er niet bij is en die ikzelf in ieder geval niet ben; ik heet niet Françoise, zodat ik me voortdurend buitengesloten voel bij het lezen; ik voel me niet eens een mogelijke invulling van de geïntendeerde lezer. Gelukkig heeft Stahlie geprobeerd die monotone lyrische uitsluiting te doorbreken. Haar hoofdpersoon is een schrijver (toch niet echt de meest interessante professie voor een personage in een roman; daar zijn er al zo veel van). En die schrijver gaat er af en toe toe over om zijn relaas aan Françoise in de vorm van een vertelling te gieten. En dan kom je dus in een soort ingebedde vertelling over Françoise en Alex terecht. Een beetje flauw, maar het doorbreekt die monoloog, en je mag als lezer weer enigszins meedoen.

Boogschutters is ook vreemd, doordat het wanstaltig (en dat bedoel ik ook zo: onwelvoeglijk) pathetisch is, zelfs al in de wijze waarop het met de deur in huis valt:

Françoise, ik smeek je: kom terug!
Pagina 9; cursivering, uitroepteken en nodeloze telling - 'ik smeek je' - allemaal conform origineel). Mogelijk nog erger is de daar direct op volgende zin:

Dat zijn de woorden die ik om twaalf uur middernacht, klokke nieuwjaar, met de slappe wijsvinger van mijn rechterhand in het beslagen woonkamerraam trok.

Ware dit het begin van een debuut, ik hadde het boek onverwijld naar de uitleen teruggebracht en wenend teruggedacht aan het verspilde leengeld en het moois en goeds dat ik daarmee had kunnen doen, in mijn handen verbitterd het inleverbewijs verwringend.

Achteraf is me duidelijk dat de toon hiermee gezet is. Maar omdat het crisis is, had ik me voorgenomen mild gestemd te zijn en Boogschutter net als De bewaker een eerlijk proces te gunnen: lezen, doorlezen en uitlezen. Ik ben onder de indruk van mijn wilskracht en doorzettingsvermogen in dezen.

Het boek uit, had ik geen zin meer terug te zoeken wat precies de formulering was waaromheen het gebouwd is. Toen bedacht ik me dat deze auteur, gezien de talloze herhalingen in het boek en gezien de even talrijke cursiveringen van kennelijk van belang geachte passages, geen middel ongebruikt zou laten om de boodschap erin te hameren en keek op het achterplat. Daar staat in een forse, schreefloze letter:

De woorden en daden van een mens kunnen vergeleken worden met de pijlen van een boogschutter. De meeste mensen zijn wereldse boogschutters en hun pijlen, vanaf de mond geschoten, komen geregeld in de buurt van het beoogde doel. Een enkeling echter is in staat zijn boog tot aan het oor te spannen. De zinderend-zingende pijlen van zo'n metafysische boogschutter slaan wónden in hun doelwit.

Inkoppertje. Sommige boeken reiken hun eigen recensie aan.

Op het diepst van zijn ellende gekomen, besluit Alex niet verder te vertellen, maar het schrift, sorry: het zwarte schrift van zijn dochter Lisette te lezen. En ja, op pagina 272 begint wat Lisette van dertien jaar geschreven heeft. Dat duurt maar liefst tot en met bladzijde 333. Een vertelling van dik zestig pagina's binnen een roman kan goed werken, maar in al dat geschrijf van Lisette van dertien - de auteur doet ook nog eens haar best de stijl van een dertienjarige na te bootsen, helaas, met gaandeweg steeds vaker een uitroepteken aan het eind van een machteloze zin - in al dat geschrijf worden de gebeurtenissen van pagina 9-271 opnieuw verteld (quadratuur van de herhaling), nu dus door Lisette, maar dan nog: niets nieuws onder de zon, vrijwel niets nieuws. Slaapverwekkend deze perspectiefwisseling. De auteur denkt er nog wel aan Alex te laten vertellen, aan die Françoise weer, dat hij de woorden van Lisette heeft overgeschreven (we lezen immers quasi alleen maar dat wat Alex schrijft). Op deze manier:

Dit is wat ik ging doen toen ik me eenmaal aan mijn bureau had geïnstalleerd: ik begon het schrift van Lisette in mijn eigen blocnote over te schrijven. (p. 339)

Hoeveel stijl- en vertelfouten kan je in één zin maken?

Dat ingelaste geschrift van Listte is geen uitweiding (die op zich wel nodig is, omdat in de hoofdstukken ervoor over Lisete steeds vaker werd verteld dat ze vreselijk uit de rails was gelopen, zonder dat erbij verteld werd hoe dat dan wel was gebeurd), het is een heuse mise en abyme. Geen lezer zal dat ontgaan, want op p. 335 vertelt Alex:

Luister naar wat ik bedacht, luister naar een paar van de wereldse pijlen die ik op mijn geknakte boog had in reactie op de woorden van mijn dochter. Ik wist [...]. Ook wist ik [...]. En dit: [...] Lisettes toon had me - op mijn dieptepunt en voor het korte moment dat ik nog te leven had - losgebroken uit mijn versteende staat, uit de kluisters van mijn fossiele ego. Mijn dochter, mijn dochter de metafysische boogschutter.

Misschien speelt mee dat ik een Ram ben?

vrijdag 2 oktober 2009

Huub Beurskens, Bange natuur

en alle andere gedichten tot 1998. Meulenhoff, Amsterdam 1997. 415 stevige, zachtgetinte, gebonden bladzijden. Het gaat me nu niet om het hele boek, maar vooral om 'Charme' (p. 159-216) en 'Iets zo eenvoudigs' (p. 327-341). Ik herlas beide gedichten medio juni dit jaar voor de zoveelste maal, maar dat was in het kader van een college over lange gedichten, waardoor ik vergat ze als hoogstaand leesplezier te melden in dit blog. Dat is dan nu rechtgezet.

Ze blijven me, sinds ik het mooie boekwerk kocht, twaalf jaar geleden op 25 oktober 1997, fascineren, deze uitweidingen die overpeinzingen zijn van de vergankelijkheid van de menselijke existentie respectievelijk het genoegen van het paradoxaal ontheven zijn - gedurende korte momenten na hazenslaapjes - aan alle levenszin. Het schijnbaar geheel vrije van deze verzen is zo mooi; ze huppelen, lijkt het, maar door van hoog naar laag, van ernst naar luim en weer terug, schijnbaar achteloos genoteerd, maar bij nader inzien vol van rijmen en met een imponerend meesterschap over de taal aan het papier toevertrouwd, zoals ze dat aan het eind van de negentiende eeuw zo mooi wisten te zeggen. En omdat ik het moeilijk vind om uit te leggen (en omdat het me sowieso niet lukt om de enorme gevarieerdheid aan taal, thema's en vormen weer te geven) doe ik maar een citaatje, het begin van 'Charme':

Ochtennevel waarin een dunne stad
zich blauwig wast alsof ze
op het natte blad penseelstreek
was die nog niet wist

wat lucht wat vorm wat water was:
torens, koepels, daken,
al het licht, nog niets staat vast.
Twee dames drinken thee

op het terras. Een heer
leest in zijn Hallwag
wie Carpaccio was.

H'm, dit is al meer dan ik bedoelde. Maar als ik dan terug het boek in kijk, zie ik dat het zo verdergaat:

De cameriere loopt te geeuwen,
cinzanorood staan zijn parasollen
op de dag geschreven. Naar open
zee trekken zilvermeeuwen.
Zo vroeg en dan al leven.

Zo moet een dag in Venetië - ik ben er nooit geweest nog - wel beginnen. Let op al die kleuren en de aquareltechniek in deze tastende taal die toch erg raak is. En natuurlijk is Carpaccio een Venetiaans schilder, maar niet onbelangrijk is dat zijn werk vooral gekenmerkt wordt door de rode tonen, het rood dat in weer een andere tint terugkomt in dat mooie woord 'cinzanorood'. En in het beeldmerk van dat drankje zit niet alleen rood, maar ook blauw en wit (de letters), zodat de zee en de nevels, die in dit gedicht genoemd worden, ook aanwezig zijn. Cinzano Rosso is overigens, dacht ik, zelf niet eens echt rood, al heet het wel zo; Campari, dat is rood. Maar dat klinkt in deze context niet goed. Afwijkend van die zachte kleuren van zee en nevel en stad, staan daar die uitroeptekens van de parasollen 'op de dag geschreven.' En daarna dat enigszins gelaten commentaar van de vertelinstantie, die kennelijk nog aan de dag moet wennen: 'Zo vroeg en dan al leven' (waarbij dat laatste woord een zelfstandignaamwoord maar ook een werkwoord kan zijn).

Nu ja, verder laat ik het maar bij een onmachtig: Ga die gedichten lezen. Neem er de tijd voor, want ze wentelen alle kanten op en zijn niet kort. Maar ze komen wel op hun voeten terecht.


Achtergrond II
Eerder, nu bijna een jaar geleden, betoogde ik: 'Al die Klasse!, zo zonder enige achtergrond, dat krijgt maar geen karakteristieke dimensie, dat heeft geen fond, dat drijft los in het veld zonder kader.' Omdat de maand september van dit jaar tot mijn verbazing geheel zonder enige klassificabele leeservaring voorbij is gegaan, opnieuw een 'opsomming van al wat het kopje niet op eigen kracht boven het maaiveld kreeg geheven' sinds Jongstra's Klinkende ikken, inclusief 'al wat dat kopje wel zo ver kreeg maar de zeis des oordeelkrachts niet zag aankomen, van links noch van rechts'. Er zit opnieuw heel veel goeds bij, hoor. Maar alleen het aller-, allerbeste is van een Klasse! apart.'

Anker, Robert, Fortuyn en Liefde
Boskma, Pieter, De aardse komedie
Duinker, Arjen, Buurtkinderen
Eisner beeld verhalen 1 (2008) nr 1.
Engelman, Jan, De dijk
Fens, Kees, Nabij
Gerbrandy, Piet, Vriendinnen
Giordano, Paolo, De eenzaamheid van de priemgetallen
Godijn, Wouter, De zieken breken
Groot, Jacob, Lofzang
Haenchen, Hartmut, Wenen-Mahler-Amsterdam
Helmers, J.F., De Hollandsche natie
Hermans, W.F., 'Elektrotherapie'
Houtzager, Guus, De haren van Jeanette
Jong, Max de, Heet van de naald
Jongstra, Atte, Het huis M
Keats, John, Hyperion (maar wel fraai en de eerste veertien regels ken ik uit het hoofd om- en doordat ze zo goed zijn)
Kloos, Willem, 'Okeanos'
Koubaa, Bart, De leraar ('t is dat het in m'n leesboek staat: ik was glad vergeten dat ik het heb gelezen)
Looy, Jac. van, De ar, Het verhaal van den provinciaal, De vischvrouw (het middelste verhaal is erg intrigerend is, niet alleen omdat het is opgedragen aan de nagedachtenis van de schrijver van 'De ar')
Maten, Johan ter, Hoofdbrekens en kopzorgen
Matsier, Nicolaas, Het achtenveertigste uur
Neve, Fiore della, Eene liefde in het Zuiden
Noë, Frank, Spellbound
Nolens, David, Stilte en melk voor iedereen (ligt op nachtkastje te wachten op herlezing)
Olyslaegers, Jeroen, Wij
Os, Th. van, Berliner Lullaby
Otten, Willem Jan, Specht en zoon
Otten, Willem Jan, 'Twee: Tot een jonge veroveraar in Babylon'
Otten, Willem Jan, Welkom
Peeters, Elvis, Wij
Pernath, Hugues C., Exodus
Rosenboom, Thomas, De nieuwe man (het mist de kwalificatie door het laatste hoofdstuk; overigens zeer fraai)
Rosenboom, Thomas, Zoete mond
Suchtelen, Nico van, 'Epiloog' en 'De vlinder', afdeling 'Lyriek' in Verzamelde gedichten
Verstegen, Jos, Nachtkermis
Verwey, Albert, 'Persephone' en 'Demeter'
Voskuil, J.J. Binnen de huid
Vuijsje, Robert, Alleen maar nette mensen
Weelden, Dirk van, Literair overleven
Wevers, Arthur, Bittergarnituur
Wieringa, Tommy, Caesarion (maar het begin is uitstekend)