dinsdag 24 maart 2009

Cees Nooteboom, 's Nachts komen de vossen

Verhalen. De Bezige Bij, Amsterdam 2009. 158 bladzijden; geplakt, in een harde kaft, met niet echt oogstrelend stofomslag. Ik bedoel maar: als materieel object stelt het niet veel voor. Er zijn luxere paperbacks voorstelbaar.

Maar waar het nu om gaat: de inhoud.

Nee, eerst: wat voorafging. Ik ben niet wat je noemt een Nooteboom-adept. Ik ken Nooteboom van het vrachtwagenchassis, en van taartjes (Oudkerkhof, Utrecht), maar daar liep ik nooit mee weg (niet zinnig, respectievelijk te duur). Reisverhalen: le moindre de mes soucis. Philip en de anderen: heel lang geleden gelezen; dat is een niet gedocumenteerd, grijs verleden. Rituelen: bijna idem, gelezen omdat het moest tijdens de studie. Verzamelde gedichten: gekocht omdat toen in uitverkoop.

Ach, wat is dit allemaal on-elegant; moet ik eigenlijk voor me houden. Maar toch: in al die jaren rees en rees de ster van Nooteboom. En soms reageer je dan niet adequaat: hoe meer een ster rijst, hoe verder je een andere kant op kijkt. Vergelijk Voskuil. Palmen. Kluun, hoe heet het. Steenbeek. Annejet; iets met vliegers.

Maar dan dringt er via allerlei media toch door dat dit wel een zeer gewaardeerde literator is, en dan vooral buiten eigen land. Waar rook, daar vuur?! Ik vond dat ik toe was aan een eigenhandige herijking van Nooteboom. En ik moet zeggen dat ik hem op onduidelijke gronden al zo zeer welgezind was, dat ik de titel van zijn jongste boek niet eerder dan nu ze afgelopen is in verband gebracht heb met het thema van de boekenweek (het is, met permissie, wel weer voor een kwart eeuw - i.e. tot na mijn pensioen - genoeg geweest met Bibi, Maarten en Midas, mag ik hopen).

Om tot het punt te komen: ik heb genoten van deze verhalenbundel van Nooteboom. Maatstaf: ik merkte dat ik steeds snel verder wilde lezen; dat ik het boek uitgelezen wilde hebben; dat ik er een tweede lezing aan wilde wagen; dat ik wel merkte dat je dit werk niet al te snel moet lezen, anderzijds. Het had me te pakken.

Volgende maatstaf: een volkomen ontbreken van humbug; een volkomen beheersing van de taal (het verschil weten tussen verschraald en verschaald).

Derde maatstaf: het beschrijven van die aspecten van het leven die er werkelijk toe doen maar die in het daagse doen doorgaans op de achtergrongd geraken.

Vierde: melancholie. Het komt expliciet in bijna ieder verhaal ter sprake, met wetenschap van de etymologie en wie weet nog meer.

Vijfde: de vonkjes die er springen tussen de verhalen en er een onverwacht geheel van maken: snippers op de rivier, vroegere geliefde, verzwegen onvree met het heden, schreeuwen tegen de zee.

Ik baal inktlappen met boontjes dat ik maar niet toe ben gekomen aan een rustige herlezing. Tot aan 'Paula' ging het nog, daarna kwam de slof erin. Hoewel ik toen pas de recensie van Heumakers (als ik 't me goed herinner) las. Maar het is niet anders: er komt te veel tussendoor, dat met liefde gelezen wordt en/of moet worden: scripties; 'Awater'; Robert Oeste, Arno Holz: the Long Poem and the Tradition of Poetic Experiment; Kees Fens, Nabij; J.F. Helmers, De Hollandsche natie; Th. van Os, Berliner Lullaby; Jos Versteegen, Nachtkermis.

En Theo de Boer, ‘Awater als plaatsvervanger’. In: De gids 152 (1989), nr. 12, p. 946-958. En wat trof mij daarin? Daarin trof mij dit: de ‘paradox in het rouwproces […]: de noodzaak dat het verleden tot leven geroepen moet worden om er afscheid van te kunnen nemen.’ (949) Dat gebeurt heel erg in 'Awater' (het lied van Awater, om maar iets te noemen) en dat is ook wat in dit boek van Nooteboom gebeurt. Ik bedoel niet dat Nooteboom het ondergaat (dat weet ik namelijk niet, en dat hoef ik ook niet te weten), maar zijn personages wel, dát's duidelijk. Het is de verbeelding van een proces waarvan De Boer mij vertelt dat Freud het al beschreven heeft. Door De Boer en Nooteboom, wellicht bien étonnés de se trouver ensemble, vielen er kwartjes in mij. 'Het toeval neemt een binnenweg naar 't doel.'