dinsdag 8 april 2008

Paul Bogaers, Onderlangs

Uitgeverij IJzer, Utrecht 2007.

Behalve de bloemlezing Dichten over dichten, samengesteld door Atte Jongstra en Arjan Peters, die ik jaren her heb genoten als ware het een veelkantige maar coherente dichtbundel, heb ik nooit een wonderlijker boek gelezen dan Onderlangs van Paul Bogaers.

Onderlangs, dat geheel is samengesteld uit flarden, snippers, repen, woorden, regels, zinnen geknipt uit tientallen boeken. Onderlangs, dat maar liefst 411 bladzijden telt, inclusief het 'Overzicht van geraadpleegde literatuur'. Onderlangs, waar geen woord van Bogaers zelf in staat; waar hij niettemin vijftien jaar aan heeft gewerkt; waar ondanks al die fragmentatie toch een heldere draad van een nieuw verhaal in is geweven.

Het boek bestaat bij de gratie van fotomechanische reproductie-technieken, want je ziet aan iedere bladzijde dat alle woorden uit tal van diverse bronnen zijn overgenomen: iedere pagina is een wemelende wolk van lettertypen en -groottes, van uiteenlopende sooren aanhalingstekens en spelwijzen (en dat deze roman in een zo gerimeld kleed is gestoken, is van wezenlijk belang; als het een gladgetreken mantelpakje was, zou er kraak noch smaak aan te ontwaren zijn, vrees ik). Dit composietkarakter en -uiterlijk heeft tot gevolg dat je (ik althans) als lezer voortdurend gewezen wordt op het intensieve compositieproces en - wat nog veel leuker is - dat je na een tijdje lezen de sensatie krijgt dat zich onder je ogen een vriendelijk tekstgevecht afspeelt, als was het boek een overvolle kweekvijver vol piepjonge zeehonden, hongerend naar de vette haringen van aandacht die de lezer hen toewerpt. Het boek is een permanente voltrekking van een volkomen en zelfdragende intertekstualiteit, alsof iedere keer dat je het boek opnieuw opent andere fragmenten naar de oppervlakte zouden kunnen komen en een ander verhaal zouden kunnen vormen. Voortdurend blijf je je ervan bewust dat je enorme gedeelten van al die geplunderde boeken niet leest.

De compositietechniek heeft er, geloof ik, toe geleid dat het verhaal een vreemde, maar aangename traagheid heeft gekregen: veel handelingen zijn er niet, maar om ze aan elkaar te kunnen knopen, heeft Bogaers heel wat lapwerk moeten verrichten. Het boek (althans het gedeelte dat ik tot nu toe gelezen heb) is een ik-vertelling; dat maakt het extra vreemd dat al die woorden uit talloze teksten zijn geleend: de held van het verhaal - die weliswaar Paul heet - kan daardoor eigenlijk geen identiteit hebben, maar heeft er voor de duur van het verhaal kennelijk wel een. Ik verkeer als lezer voortdurend op het randje van willingful suspension of disbelief doordat ik me er voortdurend van bewust ben dat ik-een-een-roman-aan-het-lezen-ben. Ik geloof m'n ogen niet (ik heb gelukkig nog bija driehonderd pagina's te gaan). Ik wens een ieder eenzelfde suspensie toe.

Wat een lol moet die Bogaers hebben gehad bij het maken van Onderlangs. Ik denk dat ik me die voor kan stellen. Op heel veel kleinere schaal heb ik eens iets anders, wat er heel in de verte op lijkt, geprobeerd, louter voor de lol (vergeef me de ijdelheid dat ik het dingetje hier reproduceer):

Jaarboek Gerrit Achterberg 1 (Utrecht 2000); klik erop voor vergroting

Maar
bij nader inzien
toch nog dit...

... namelijk dat ik vandaag [14 april] moet bekennen dat ik het qua Onderlangs werkelijk niet verder sleep dan pagina 364. Nog even was er een opleving op pagina 232, waar staat: 'Langzaam en behoedzaam vorderde ik.' Dat staat in het hoofdstuk waarin de hoofdpersoon, bij gebrek aan ontmoetingsmogelijkheden met een werkelijk mens, probeert zich een vrouw te construeren... dan springt (ondanks het nogal abjecte sexisme van de maakbare vrouw) even de vonk over: ha, het maken van die vrouw lijkt op zo'n romantische machinemensconstructie (zoals in E.T.A. Hoffmanns Der Sandmann, 1816) en vindt hier zijn parallel in de constructie van deze roman... maar helaas moet daar dan ook de andere parallel aan gekoppeld worden: constructie bij gebrek aan een echte roman.

Het klapwiekt en het fladdert dat het een aard heeft, maar het komt niet van de grond, dit verhaal, ook niet zelfreflexief. De laatste zevenenveertig bladzijden laat ik ongelezen, omdat er totaal geen ontwikkeling in het boek zit. Het gegeven van die flakkerende aandacht van een/de vrouw voor de ik-figuur is na een tiental bladzijden al driedubbeloverdwars uitgemolken en oeverloost maar voort; het zal wel; de montage is van een zeer gelijkblijvend niveau, zeer gelijkblijvend; stylistisch zit er ook geen schot in de zaak; de boel wordt ook niet lolliger of dramatischer. Van de op de achterkant van de roman genoemde (geciteerde) 'ware lawine van verrassingen' is helaas geen sprake. De toon is in het begin gezet en verandert niet meer. Het duurt te lang en biedt te weinig.

Deze teleurstelling had ik niet verwacht. Misschien dat een andere lezer weet te wijzen op wat er toch voor te zeggen valt het slot te lezen. Het idee achter dit boek is interessant, maar de uitwerking ervan houdt bij nader inzien niet honderden pagina's stand.