maandag 20 augustus 2007

J.M. Coetzee, Langzame man

Vertaling Peter Bergsma. Amsterdam, Cossee 2005. 284 bladzijden. Hardcover met stofomslag.

Echt goed. Bijvoorbeeld doordat het een denderend begin heeft: Paul Rayment kwakt genadeloos tegen het wegdek doordat hij aangereden wordt; fiets aan gort, Rayments been ook. Point of view: Paul Rayment. Ergo: onvolledige, gekleurde informatie. Maar wel steeds in de derde persoon, dus door een andere vertelinstantie. Maar die wordt nergens alwetend. De personale oogkleppen bij het ongeluk deden me denken aan Les choses de la vie, een schitterende (ver)film(ing), in mijn herinnering.

En ook doordat die Rayment eigenlijk een afkeerwekkende hufter van een hoofdfiguur is (eenzaam, zelfgenoegzaam en vooral vol zelfbeklag, en steeds overtuigd van zijn eigen goede intenties), terwijl je, doordat hij al wat ouder is en doordat hij totaal onvoorzien zijn ene onderbeen moet missen (voor een reconstructie van zijn knie is hij te oud), en doordat hij op zijn manier ook echt zijn best doet, van meet af aan toch sympathie voor hem ontwikkelt (en terecht, want hij blijkt voor verbetering vatbaar).

En ook doordat opeens, uit het niets die rare, betweterige Elisabeth Costello, bekend uit ander werk van Coetzee, weer opduikt, en het roer niet alleen lijkt over te nemen, maar zelfs de schrijfster lijkt te zijn van het verhaal waarvan Rayment tot dan toe dacht dat het de werkelijkheid was. Ja ja, het ware leven, maar dan veel beter en minder kinderachtig would-be postmodern.

En ook doordat het een boek is dat vol staat met overwegingen, bedenkingen, discussies, terwijl je, net als Costello, maar zit te wachten tot die Rayment nou eindelijk eens iets onderneemt; en toch vervelen die overwegingen niet.

En ook doordat dat ongeluk eigenlijk Rayments dood betekent, en zo het hele verhaal, net als in Nijhoffs 'Het veer', het verslag is van de gedachten, de overwegingen, de verworven inzichten van de hoofdpersoon, balancerend op het randje tussen leven en dood. Rayment ziet, als Sebastiaan, in dat hij zijn leven verkeerd geleefd heeft.

Niet doordat het allemaal toch nog goed afloopt, maar wel doordat het einde, in mijn optiek, onverwacht is, on-Coetzee's licht. Doordat het verhaal wankelt tussen realisme en surrealisme.

Ook doordat het, afgaande alleen op deze tekst, uitmuntend vertaald is.

zondag 19 augustus 2007

Joris Luyendijk, Het zijn net mensen

Van de (enigszins verregende) vakantielectuur (Pfeijffer, Het ware leven, een halverwege verveeld dichtgeklapt staaltje melige dikdoenerij; Van Toorn, Stoom, een na een kwart teleurgesteld weggedaan gebrek aan beeldingskracht; Barceló, Bal masqué, een verdienstelijke literaire semi-detective, veel boeiender dan: Palmen, Lucifer, een voortzeurende verzameling zelfingenomen quasi-semi-autobiografische humbug die ik na een derde gaaapend terzijde schoof; Claudel, Quelques-uns des cent regrets, een melancholische terugkeer naar de jeugd die ik - rommelige vakatielecteur - nog wel moet uitlezen omdat die - voor zover ik dat na een derde denk te kunnen beoordelen - zeer aantrekkelijk is; Coetzee, Langzame man, opnieuw een zwaar en zwart relaas van een vrij eenzame man, met absurde intrusies door die pinnige Costello, waarvan ik nog maar 60 bladzijden moet, wil en gretig zal lezen, en dat super is) die volledige lectuur waard bleek, is dit boek vooralsnog het meest fascinerend.

Luyendijk heeft zijn beelden uit het Midden-Oosten (zoals de ondertitel luidt) in een bewonderenswaardig heldere taal gegoten. Op volkomen toegankelijke wijze verschaft hij de lezer toegang tot de wereld van de westerse Midden-Oosten-journalistiek, een wereld waar deze jonge socioloog nogal naïef en zonder noemenswaardige vakkundige ervaring in was gerold. Een ideale verkenner mede omdat hij nu, terugblikkend, volkomen eerlijk lijkt, ook waar het zijn eigen soms niet geringe miskleunen en blinde vlekken betreft.

Het is niet een boek om vrolijk van te worden. Maar wel ontluisterend wijzer. Hoewel je natuurlijk ook allang wel wist dat wat in de krant staat niet de waarheid of de beschrijving van de werkelijkheid is, legt Luyendijk terecht nog maar weer eens uit hoezeer gebrekkige kennis, taal, vastgeroeste concepten, persbureaus, redacties met hun voorkeur voor beeld boven tekst bepalen hoe de wereld eruit ziet en haar kleuren en vervormen.

Simpele middelen gebruikt Luyendijk. Zo wijst hij erop dat 'die dansende Arabische tekens' in straatbeelden van van Damascus of Alexandrië heel exotisch ogen, 'totdat je wordt verteld dat die vreemde letters zinnen vormen als "Egyptisch museum volgende afslag", "Lipton de lekkerste thee ter wereld" en "Bij Ariel twee voor de prijs van één." Hij vraagt zich af of het niet zou schelen als we een tv-station als Al-Jazira' (in vertaling) Het eiland noemen. En: 'Misschien zou zelfs de angst iets wijken als we zeiden "Toewijding", "De Schare Gods" en "De Basis", in plaats van Hamas, Hezbollah en Al-Quaida.' Hij verwijt het zichzelf dat hij van 'parlement' bleef spreken, waar 'applausmachine' juister was. Intrigerend is zijn veronderstelling dat de Palestijen het in de berichtgeving vaak afleggen tegen Israel, doordat ze een veel slechtere - of eigenlijk geen - propagandamachine hebben.

Dat, en nog veel meer voor de hand liggends en nieuws bevat het boek, opgedist door iemand die zelf jarenlang in de keuken heeft gestaan. Een soort praktisch gefundeerd deconstructivisme en vooral de-exotisme. Prettig helder. Zoals ook Luyendijks - in de krantenpraktijk gesneuvelde - voorstel om een moppentrommel te openen over het Midden-Oosten: via hun eigen grappen leer je zijns inziens de mensen over wie wordt geschreven, als mensen kennen.