vrijdag 28 december 2007

Marc Reugebrink, Het grote uitstel

(roman). Meulenhoff-Manteau, Antwerpen-Amsterdam, 2007; geplakte (niet: 'gebonden', zoals de uitgevers het op hun site noemen) hardcover met stofomslag ter grootte van 2/3 van het kaft; 308 pagina's, waarvan die t/m p. 298 voor de roman, p. 299-304 voor Enige aantekeningen, p. 305 voor de Verantwoording en p. 306-308 voor de Soundtrack.

Ik heb de evaluatie van de lectuur van deze roman even laten bezinken. 'k Las inmiddels Brouwers' Datumloze dagen (wees geen naäper: laat dat boek in de winkel liggen!) en ben verzonken in Multatuli, de biografie van (d.i.: over) de gelijknamige schrijver die (de biografie, meen ik) inmiddels verramsjt is (past dat in 't kofschip?) (kopen, dat boek, voor 15 piek) (als je piek mag zeggen tegen een euro).

Ik kon me de naam van de hoofdpersoon niet meer herinneren: Daniël Winfried Rega. Idiote achternaam; zo niet klassieke, dan toch bijbelse voornaam; tweede naam, bizar genoeg, als mijn derde, dus in wezen felrealistisch (ooit, anno 1976, introductiekamp Veritas, kende ik iemand die 'Fried' heette, en dat vond ik toen, doordat ik natuurlijk 'Friet' verstond, een ...naam, niet beter wetende toen nog).

Er is allerlei tegen dit boek in te brengen.

1. De foto op het stofomslag is echt beneden alle peil. Flauw en zouteloos en zonder enige relatie tot de inhoud van het boek. Als het dan nog een blote reet was geweest, dan had ik de billen ten minste in verband kunnen brengen met de geliefde verblijfplaats van de handen van hoofdpersoon Rega (wie meer wil weten leze het boek, of de recensie door Kees 't Hart in De groene Amsterdammer). Dit omslag is niets dan een flauwe publiekstrekker.duld geen uitstel Ze (de foto, bedoel ik) doet denken (nou ja: denken...) aan Bicycle Race van Queen o.l.v. de toch unverfroren mannelijke homo Mercury, Freddy (ik snap er niks van) en aan de omslaglook alike Zadelpijn en ander damesleed van ik weet niet hoe ze heet.

2. 'Enige [historische] aantekeningen' achterin zijn deels volkomen overbodig, deels onvolledig/onvoldoende, maar vooral oubollig 'daterend'; hoe hoog heb je je publiek als je wilt uitleggen wie Van Agt is?.

3. De toegevoegde Soundtrack is - nota bene anno 2007 - volslagen out of medium: gewoon een gedrukte tekst in plaats van toegevoegde CD of hyperlinks naar MP3-bestanden met de genoemde muziek. Heel erg gemiste kans (hoewel ik persoonlijk al die muziek in huis heb of anders wel ken; zo exotisch is het allemaal niet; maar ja, ik ben dan ook een ernstig geval van generatiegenoot van de schrijver; zij het zelfs nog iets ouder dan hij, helaas).

4. Iets wat erg aantrekkelijk is aan de roman, wordt net iets te lang en aanhoudend aangehouden, doorgevoerd of hoe je het wilt noemen.

En daarmee heb ik het wel gehad qua negatieve marginalia (en dan nog: dat omslag sla je om zodra je gaat lezen; die aantekeningen hoef je niet te lezen, de soundtrack zit al in je hersens; en dat laatste feiltje is alleen maar veel van iets goeds).

Dit is gelukkig weer eens zo een boek waar ik maar in voort wilde lezen, dat ik niet weg wilde leggen, waar ik geen genoeg van kon krijgen. Dat komt natuurlijk onder andere doordat de wereld die erin beschreven wordt, zo uitermate herkenbaar is voor mij als generatiegenoot. Het is de genoeglijke combinatie van identificatiemogelijkheid en afstandelijkheid; eenzelfde genoegen dat de toch al gauw veertien jaar oudere (t.o.v. Reugebrink) schrijver Robert Anker ook weet te bieden in zowel Een soort Engeland als Vrouwenzand als ook recentelijk weer in Nieuw-Lelievelt. Ook Reugebrinks Het grote uitstel is een tijdsdocument, een neo-historische roman, een great Dutch novel, ook al bestrijkt Reugebrink niet zo veel tijd met zijn roman, die, in fraai Nederlands, wel een coming of age-roman mag heten.

Ik heb genoten van de schets van het studentenleven, dat er een uit (of: die er een van) mijn tijd is, hoe anders ook in realia natuurlijk. En dat vooral dat gedoe op de lerarenopleiding wel heel erg, angstaanjagend herkenbaar is.

Ik heb ook genoten van die heerlijk semi-onwetende, goed-bedoelende maar steeds weer mislukkende hoofdfiguur Rega; zo'n romantische misfitter, maar op een heel eigen manier; jeugdhonksgewijs.

En ik heb ook genoten van de eigenlijk absurde vertelsituatie in deze roman. Er is namelijk een zich met 'ik' en 'wij' als personage voorstellende verteller aanwezig, die niet alleen tijdgenoot is van Rega, maar die zelfs deelgenoot was van de wereld van Rega (maar die door niemand gezien of aangesproken wordt; een quantité plus négligeable que Rega, dus). Eigenlijk weet je als lezer al snel dat Rega en de verteller een en dezelfde 'mens' zijn (op twee verschillende tijdvlakken), maar ik geloof werkelijk niet dat die indentificatie ergocentrisch makkelijk hard te maken is.

En die verteller probeert maar, blijft maar proberen de dingen zo zuiver mogelijk in woorden te vangen. Maar hij is daar tegelijkertijd ook zo onzeker over, dat hij voortdurend herneemt en herformuleert (zo erg, dat recensenten het na gaan doen; dit is ook dat hierboven bedoelde iets te ver doorgevoerde aspect). Zijn vertellen wordt daardoor een van de wijzen van uitbeelden van het in de titel samengevatte thema. Dat semiotische cluster vind ik geweldig aan deze roman. Dat, en de weemoed, de nostalgia, hoe het ook heet. Dat, en het onmiskenbare, schier Gorterianeske plezier in de taal dat van alle bladzijden afstraalt. In deze roman is iemand aan het woord, die het geweldig vind om het woord te hebben, om het te presenteren, om het te vieren en uit te vieren. En die dat kan.

Ga naar de winkel. Ga naar huis. Ga zitten en lees!

donderdag 13 december 2007

Robert Anker, Nieuw-Lelievelt

Querido, Amsterdam-Antwerpen, 2007. 253 bladzijden. € 18,95.

Men zou wel kunnen zeggen dat ik een zwak heb voor het werk van Anker, of het nu gaat om z'n romans, verhalen, gedichten of de essays. Maakt me niet uit. Ik lees het allemaal. Nooit probleemloos, en altijd met meer dan gemiddeld plezier. Een griffend genot. Zeker na al dat gebakken lucht-omwalmde geMim, dat eindeloze, platvloerse Vladiwostok!gelullo dat ik eerlang tot me nam. Nee, dan Anker! Altijd raak, ook als het ernaast gaat, schrijnend dan. Zeker, de bakvisnovelle die de roman opent duurt wat lang (‘”Jezus Joop,” giechelde Wies’, echoot het nog op pagina 111, waarbij ‘Joop’ natuurlijk de amicale beknotting is van ‘Josephine’), maar de openingsscène mag er wezen, niet alleen als aemulatio van het begin van Hokwerda's kind, ook als bij nader inzien achteloze aanduiding van het thema. De luchtige verwevenheid van Vasalis' 'Fanfare-corps' in een huwelijksfeest in een parkachtige achtertuin. De nachtblauwe Delage die deze keer op topsnelheid aan gort gaat, in plaats van een helrode Healey. En die je dan weer doet bladeren in eerdere romans, in de gedichten. Always crashing in the same car. Nou ja, bijna dezelfde dan. Zie je wel: het gedicht ‘Austin Healey’ in Van het balkon, uit 1983 al. En ach, kijk: 'Heimwee naar mijn Healey' in die maffe bundel Heimwee naar (2006):

Klokken springen aan een wijzer zet zich
jong leer geurt het diepe gonzen tegemoet
de handpook vult met koele gloed de handkom
een voet tilt de motor in het werk een voet
brengt daar toeren tegenin precies genoeg
dit was dronken schoonheid maar het wonder
werkt nu: het rijdt versnellend weg een macht
stroomt in de armen aan het stuur als water
aan de kook begint het suizen in het hoofd
na elke bocht stort het hart zich in de overdrive
van dit zich openende rijden tot het bloeit.

Een vleug fonetisch weergegeven dialect. Klaterende natuurbeschrijvingen. Al die illusies die grondig aan scherven slaan tegen een bikkelharde aarde. De hoop die altijd op de waakvlam blijft. Toch. Discussies over Brecht en Sartre die doen denken aan het eindeloze 'geoudehoer' over toneel in Een soort Engeland (2001), waar Anker de Libris Literatuurprijs mee won. Nou ja, gewoon lezen dus dit boek. En al die andere. 'Wies knikt en kijkt hoe ze hand in hand weglopen, met stevige stappen, alsof ze bang zijn te laat te komen voor de toekomst.'

Nagekomen mededeling d.d. 23 januari 2008:
In De groene Amsterdammer van 18 januari 2008 las ik de recensie door Kees 't Hart, onder de (nou ja, wat voor kwalificatie zou ik daar nu eens voor plakken?) titel 'Maar waar gaat het om'. En 't Hart schrijft onder veel meer: 'Mooi geschreven, dat wel, maar wat dan nog?' Toen brak mijn klomp: alsof het er niet meer toe doet dat een schrijver mooi schrijft? En daarbij: de roman gaat niet nergens over (wat 't Hart ook wel weet, denk ik, maar het lijkt erop dat hij er geen zin in had om het op te schrijven). Volgens mij maakt de opening van de roman al veel duidelijk van de thematiek. Kijk hier maar (pdfje).

maandag 3 december 2007

Dimitri Verhulst, Mevrouw Verona daalt de heuvel af

11e druk. Uitgeverij Contact, Amsterdam-Antwerpen 2007 [1e dr. 2006]. Dimitri Verhulst blinkt, vind ik, niet uit in goede titels. Problemski Hotel en De helaasheid der dingen joegen mij tot op heden naar andere boeken. En ook Mevrouw Verona daalt de heuvel af lokte, als onderdeel van die keten, mij niet tot lezen. Maar ja, een studente zat in de pauze van een college een Verhulst te lezen. En lezende studenten/s stoor ik graag en spreek ze aan op hun lectuur. Zij was zeer enthousiast, zelfs over het hele oeuvre. Daags daarna bleek collega Van der Poel het boekje - want met 110 bladzijden spreken we toch over een boekje? - te hebben aangeschaft. En daags daarna gelezen en geloofd. Die kans liet ik niet lopen. Het lag daar zo op de salontafel. En terecht. Wat een schitterend boek. Naar inhoud en naar stijl is dit werkje, dat staat als een huis en klinkt als een weemoedig gebarsten klok, niet minder dan een boek.

Het is een lieve en melancholieke vertelling, een sprookjesachtig verhaal, dat toch heel erg dicht bij de realiteit staat, maar ook niet volmondig van hier en nu kan zijn. Bijvoorbeeld doordat op een dag er een Blonde d'Aquitaine tot burgemeester verkozen wordt en in een 2-chevaux rongereden. Je zou bijna een politieke satire vermoeden. Google Earth gaf me geen plaatsje Oecwègne te kennen, terwijl het evident in Wallonië moet liggen (of moet kunnen liggen). En dan dat huis van mevrouw Verona bovenop een van de heuvels; maar ook dat symbolische (en ook letterlijke) afdalen. En die honden die haar steeds volgen. Ik ken dat gegeven nog van het voorlezen, jaren her aan de kinderen: Ze lopen gewoon met me mee, heette het prentenboek; maar dat ging over nijlpaarden die in tientallen met een jongetje meeliepen (en, toen hij daar tegen zijn zin van genezen was, giraffes). Een wereld bijna als in die krekelverhalen van Toon Tellegen. Maar zonder een spoor van twijfel is dit een boek voor volwassenen, over de volwassen dingen des levens. En zo mooi verteld. Zo uitgekiend van stijl, van woordkeus en vertelritme. Vooral hoofdstuk VIII kan ik aanraden, en dan met nadruk bladzijde 53 waar dat in uitmondt. Superieur.

Het boek is in wezen zeer traditioneel. Een vertelling over een kleine, enigszins afgelegen gemeenschap, met enkele hoogst opmerkelijke figuren, grotesk welhaast; over liefde, jaargetijden en dood, en met een verteller die namens de kleine gemeenschap lijkt te vertellen (kleinschaliger dan Houtekiet, vriendelijker dan De Metsiers, vredelievender dan De geruchten; dat werk maar toch anders). Nu Martin Ros bijna van de rondvonk is vertrokken mag ik misschien zijn woorden lenen: Lees dit boek!

vrijdag 23 november 2007

Koen Hilberdink, Hans Lodeizen

[ondertitel] biografie. Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam, 2007. Paperback. 288 bladzijden. ISBN 9789028240803. Prijs: ronde de 20 euren, in casu 19 en een halve voor de paperback.

Het totaal aantal pagina's is inclusief noten, verantwoording[etje], bibliografie, bronnenlijst, personenregister en colofon. The core business met andere woorden staat op p. 7 - 221. Dat is, zonder nu meteen cru te willen worden, not that much ado about a short life, zoals Shakespeare het nooit gezegd zou willen hebben.

Ik heb deze biografie tussen enkele bedrijven door (college hier, lezing daar en nog een college zus met alle correctiewerk van dien, en een vergadering zo, om maar iets te noemen, andere leesverplichingen: Thomése, Van Weelden, om maar wat te noemen) in minder dan zes dagen gelezen; niet alleen omdat ze zo kort is, maar meer en vooral omdat ik er graag in door wilde lezen. Dat laatste niet omdat ik zo super nieuwsgierig was naar het nieuwe licht dat volgens de verantwoording zou worden geworpen op het oeuvre en de persoonlijkheid van de schrijver. Kom op, zeg, het is 2007, we zijn met z'n allen wel wat gewend inmiddels.

Lodeizen doet al mee vanaf het begin van mijn studie, geloof ik. Ik weet niet waardoor of hoe. Het innerlijk behang en dat Nagelaten werk ooit al gekocht (twee stijf in de rug gelijmde rot-pocktets van Van Oorschot); een speciaal nummer va de HP; een dubbel-LP van Ramses Shaffy, met Polo de Haas en Jacques Commandeur, geloof ik: ... als ik nu ga zal het minder wreed in je schouder bijten...

Later, veel later (auw, al meer dan twaalf jaar geleden) de verzamelde gedichten, bezorgd door allerlei bekwame bekenden. Zo'n schitterend mooi uitgevoerd Van Oorschot-boek. De rug is weliswaar volkomen verschoten, maar dat licht (grapje) aan mij en mijn boekenkast. De gedichten heb ik toen niet meteen allemaal meer herlezen...

Maar dan nu deze weer zeer mooie Van Oorschot-paperback (want, laat daar geen misverstand over bestaan: Van Oorschot maakt mooie boeken, ook materieel gezien). De ogen van Hans Lodeizen op het omslag zijn door Collage Aldeboarn groen ingekleurd, terwijl we in het boek zelf lezen dat Hans lichtblauwe ogen had... Maakt niet uit: het is een boek dat mooi is: bladspiegel, letter, kaft, papier, fotokaternen...

Het is evenwel een idiote schrijversbiografie. Als je tenminste een gewone schrijversbiografie verwacht. Op bladzijde 197 begint een paragraaf met de titel 'Het innerlijk behang' en op pagina 208 is die bundel opeens al verschenen. En daarvoor en daarna lees je eigenlijk geen moer, geen iota, geen donder over de Nederlandse naoorlogse of wat dan ook poëzie. Heeldemaal noppes, bij wijze van spreken. Die Hans wist werkelijk van toeten, blazen, hoed noch rand, literaritair. Verbijsterend. Actuele literaire tijdschriften? Nulla. Hippe poëten? Geen ene. Meneer de dichter zat in New Orleans achter de willige proletariërszonen aan. De ziel had in een zo overdonderend financieel, emotioneel, sociaal, wetenschappelijk en wat al niet isolerende cocon geleefd... Onvoorstelbaar. Midden in de hongerwinter schrijven gasten van zijn ouders een bedankbriefje voor de gezellige avond en de heerlijke gebraden gans, alsof er niets aan de hand is.

Maar het ontluisterende aan weer een andere kant is dat onze jonge held midden in de verborgen persoonlijke troebelen zat: wie ben ik, en kan ik of mag ik zijn; kan ik zijn die ik denk dat ik ben... Die hele problematiek van de homosexueel in een tijd dat dat nog niet eens echt bestond als het ware, of mocht bestaan, dat in ieder geval, weet Hilberdink zonder een spoor van ideologisch doordrammen of politiek correct doorslaan heel erg duidelijk in beeld te brengen. Dat daarbij allerlei voorheen verborgens aan het licht komt, doet er bijna niet zo toe, althans niet sensationeelshalve en zeker niet voor de nederlandicus in ons. Dat er stukken uit Lodeizens dagboek zijn verdwenen, is natuurlijk wel heel indicatief voor de troebele thuissituatie; dat de jonge dichter op heterdaad (wat heet) met een minderjarige in de Haagse bosjes betrapt is, en gearresteerd en verhoord... het is allemaal veel storms in een glas literair water. Maar het is wel een heel goede beschrijving van wat er toen en daarmee gaande was. Plus dat Hilberdink heel goed op een niet drammerige wijze weet duidelijk te maken dat Lodeizen zijn poëzie wilde gebruiken om zijn positie in de wereld duidelijk te maken.

Deze biografie is voor de Nederlandse literatuurgeschiedenis wellicht niet zo belangrijk: weinig bekende namen, weinig literatoren, tijdschriften, verleden actualiteiten in litteris. Maar als biografie van een dichter, meer nog als beschrijving van het leven van een mens die tot schrijven, tot dichten kwam, is dit wel een heel opmerkelijk boek; misschien, maar dat weet ik niet zeker, ook als identificatieverhaal voor jonge homosexuelen, zoals Lodeizens gedichten een functie hebben (gehad), blijkens de epiloog. Hilberdink weet op een betrekkelijk onnadrukkelijke manier een bekende regel van Lodeizen tot leidraad van dit, aanvankelijk verborgen, (schrijvers)leven te maken: deze wereld is niet de echte.

Wie een plaatje wenst, zij het niet een van Hans Lodeizen: klik

dinsdag 30 oktober 2007

Frits van Oostrom, Stemmen op schrift

Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300. Amsterdam, Uitgeverij Bert Bakker, 2006. 640 bladzijden (wat ongeveer overeenkomt met een zesde van de omvang van Jacob van Maerlants totale oeuvre) inclusief Dankbetuiging, Aantekeningen, Illustratieverantwoording, Literatuur en Register.

Wat kan ik ervan zeggen? Herhalen wat ik eerder schreef. Wat een schitterende, enthousiaste en enthousiasmerende, toegankelijke, wijze, goed vertelde, af en toe lekker schmierende literatuurgeschiedenis is dit, mede in aanmerking genomen dat het boek handelt over slechts enkele zaken waar ik nog vaag een beetje van wist en vooral over mij in wezen en verschijning onbekende materie. Een aanradertje, om het maar eens dom te formuleren.

Ik had de, eerder dit jaar onderbroken, lectuur op 5 oktober opgevat bij pagina 269 en heb de resterende hoofdtekst (wat wil zeggen tot en met pagina 549) in 24 schier dagelijkse, meer in het bijzonder matineuze, sessies met veel, zeer veel plezier gelezen: elke morgen een stukje, voor aanvang van de reguliere taken. Op die manier kon ik er mooi tijd voor vrij krijgen naast enig huishouden, professionele sores en besognes, zoals de nodige colleges en de voorbereidingen daarvan, onder meer inhoudende het (her-)lezen van Midden op de weg, zo hard mogelijk van Arthur Umbgrove, Mijn kleine oorlog van Louis Paul Boon, Oeroeg van Hella S. Haasse (al staat haar naam er natuurlijk niet bij in het eerste drukje dat ik van dit boekenweekgeschenkje op de kop tikte), en Mim of de doorstoken globe van A.F.Th. van der Heijden.

Dit excerpt van een waslijst is niet alleen om te laten merken dat ik niet van de straat ben (of in andere zin juist wel van de straat ben gehouden) maar ook om van Stemmen op schrift te kunnen zeggen dat het waarschijnlijk wel het beste is van wat ik de afgelopen maand las. Van de nieuwe Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur (onder redactie van A.J. Gelderblom en A.M. van Musschoot) is dit eerste deel veruit het allerbeste; wat op zich weer niet zo veel zegt, want ik las nog maar één ander deel. Morgen, na het ontbijt, kan ik beginnen aan Het gevleugelde woord van Herman Pleij.

vrijdag 12 oktober 2007

September...

... is de leegste maand, biedend
weinig meer dan rommel, schuimend
van halfhartigheden, sparend
leespret voor wat oktober te bieden heeft.

En ik ga hier dus nu eens even niet opsommen wat er de afgelopen tijd allemaal niet door de barse beugel kon nadat het ondanks alles het lezend oog wist te passeren.

Op de leestafel ligt (opnieuw, en niet om te liggen, maar om te lezen): Frits van Oostrom, Stemmen op schrift. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300. Amsterdam 2006.

Ik mag van mezelf pas in het nieuwe deel van deze reeks beginnen (dat van Pleij), als ik dit eerste uit heb. Ik was bij pagina 269 blijven steken wegens mij thans onbekende redenen. Nu ik het wakend deel van iedere dag begin met een kwartier tot een half uur weer in dit boek te lezen (nu ja: na het ontbijt), kan ik niet anders dan het iedereen aanbevelen. Hoe bestaat het toch dat iemand zo aanstekelijk en begrijpelijk kan schrijven over deze oude, dode, fragmentarische, eigenlijk zeer vreemde materie?

Jubelend en toegankelijk schrijft Van Oostrom over de Lancelot-compilatie (ooit waarschijnlijk 200.000 verzen); dito over de tegenstrevende Roman van Limborgh, en ook over de Moriaen. En dat vind ik echt niet alleen maar interessant omdat het over epiek gaat. Het is omdat en doordat Van Oostrom zo enthousiast en enthousiasmerend schrijft; met bewondering maar af en toe ook met distantie, maar zonder ooit neerbuigend of negenatief te worden. En steeds maar verder vertellend, zonder sleur, zonder plichtplegingen of opgelegd pandoer. Wijs en stimulerend.


September - het went niet.
Deze lentemaand van de herfst

bouwen geen vogels hun nesten,
straks trekken ze plotseling weg.

Wie nu nog wil aarden
hecht aan een huis en een haard

waarin een ontvangst wordt bereid.



Aldus Dirk Kroon in Getemd getij (Den Haag, Bzztôh 2007), verbindend
een vroeg-elfde-eeuws boek uit Rochester met Rilke
en niet minder met Folgore da San Gimignano
die via Dolf Verspoor weer een link biedt met...


In het nooit, dat nog komt, zie ik u weer.
Blauwe absentie houdt het weten wakker
en doet october tot een lens verstrakken.
De dagen hebben haast geen wolken meer.

maandag 20 augustus 2007

J.M. Coetzee, Langzame man

Vertaling Peter Bergsma. Amsterdam, Cossee 2005. 284 bladzijden. Hardcover met stofomslag.

Echt goed. Bijvoorbeeld doordat het een denderend begin heeft: Paul Rayment kwakt genadeloos tegen het wegdek doordat hij aangereden wordt; fiets aan gort, Rayments been ook. Point of view: Paul Rayment. Ergo: onvolledige, gekleurde informatie. Maar wel steeds in de derde persoon, dus door een andere vertelinstantie. Maar die wordt nergens alwetend. De personale oogkleppen bij het ongeluk deden me denken aan Les choses de la vie, een schitterende (ver)film(ing), in mijn herinnering.

En ook doordat die Rayment eigenlijk een afkeerwekkende hufter van een hoofdfiguur is (eenzaam, zelfgenoegzaam en vooral vol zelfbeklag, en steeds overtuigd van zijn eigen goede intenties), terwijl je, doordat hij al wat ouder is en doordat hij totaal onvoorzien zijn ene onderbeen moet missen (voor een reconstructie van zijn knie is hij te oud), en doordat hij op zijn manier ook echt zijn best doet, van meet af aan toch sympathie voor hem ontwikkelt (en terecht, want hij blijkt voor verbetering vatbaar).

En ook doordat opeens, uit het niets die rare, betweterige Elisabeth Costello, bekend uit ander werk van Coetzee, weer opduikt, en het roer niet alleen lijkt over te nemen, maar zelfs de schrijfster lijkt te zijn van het verhaal waarvan Rayment tot dan toe dacht dat het de werkelijkheid was. Ja ja, het ware leven, maar dan veel beter en minder kinderachtig would-be postmodern.

En ook doordat het een boek is dat vol staat met overwegingen, bedenkingen, discussies, terwijl je, net als Costello, maar zit te wachten tot die Rayment nou eindelijk eens iets onderneemt; en toch vervelen die overwegingen niet.

En ook doordat dat ongeluk eigenlijk Rayments dood betekent, en zo het hele verhaal, net als in Nijhoffs 'Het veer', het verslag is van de gedachten, de overwegingen, de verworven inzichten van de hoofdpersoon, balancerend op het randje tussen leven en dood. Rayment ziet, als Sebastiaan, in dat hij zijn leven verkeerd geleefd heeft.

Niet doordat het allemaal toch nog goed afloopt, maar wel doordat het einde, in mijn optiek, onverwacht is, on-Coetzee's licht. Doordat het verhaal wankelt tussen realisme en surrealisme.

Ook doordat het, afgaande alleen op deze tekst, uitmuntend vertaald is.

zondag 19 augustus 2007

Joris Luyendijk, Het zijn net mensen

Van de (enigszins verregende) vakantielectuur (Pfeijffer, Het ware leven, een halverwege verveeld dichtgeklapt staaltje melige dikdoenerij; Van Toorn, Stoom, een na een kwart teleurgesteld weggedaan gebrek aan beeldingskracht; Barceló, Bal masqué, een verdienstelijke literaire semi-detective, veel boeiender dan: Palmen, Lucifer, een voortzeurende verzameling zelfingenomen quasi-semi-autobiografische humbug die ik na een derde gaaapend terzijde schoof; Claudel, Quelques-uns des cent regrets, een melancholische terugkeer naar de jeugd die ik - rommelige vakatielecteur - nog wel moet uitlezen omdat die - voor zover ik dat na een derde denk te kunnen beoordelen - zeer aantrekkelijk is; Coetzee, Langzame man, opnieuw een zwaar en zwart relaas van een vrij eenzame man, met absurde intrusies door die pinnige Costello, waarvan ik nog maar 60 bladzijden moet, wil en gretig zal lezen, en dat super is) die volledige lectuur waard bleek, is dit boek vooralsnog het meest fascinerend.

Luyendijk heeft zijn beelden uit het Midden-Oosten (zoals de ondertitel luidt) in een bewonderenswaardig heldere taal gegoten. Op volkomen toegankelijke wijze verschaft hij de lezer toegang tot de wereld van de westerse Midden-Oosten-journalistiek, een wereld waar deze jonge socioloog nogal naïef en zonder noemenswaardige vakkundige ervaring in was gerold. Een ideale verkenner mede omdat hij nu, terugblikkend, volkomen eerlijk lijkt, ook waar het zijn eigen soms niet geringe miskleunen en blinde vlekken betreft.

Het is niet een boek om vrolijk van te worden. Maar wel ontluisterend wijzer. Hoewel je natuurlijk ook allang wel wist dat wat in de krant staat niet de waarheid of de beschrijving van de werkelijkheid is, legt Luyendijk terecht nog maar weer eens uit hoezeer gebrekkige kennis, taal, vastgeroeste concepten, persbureaus, redacties met hun voorkeur voor beeld boven tekst bepalen hoe de wereld eruit ziet en haar kleuren en vervormen.

Simpele middelen gebruikt Luyendijk. Zo wijst hij erop dat 'die dansende Arabische tekens' in straatbeelden van van Damascus of Alexandrië heel exotisch ogen, 'totdat je wordt verteld dat die vreemde letters zinnen vormen als "Egyptisch museum volgende afslag", "Lipton de lekkerste thee ter wereld" en "Bij Ariel twee voor de prijs van één." Hij vraagt zich af of het niet zou schelen als we een tv-station als Al-Jazira' (in vertaling) Het eiland noemen. En: 'Misschien zou zelfs de angst iets wijken als we zeiden "Toewijding", "De Schare Gods" en "De Basis", in plaats van Hamas, Hezbollah en Al-Quaida.' Hij verwijt het zichzelf dat hij van 'parlement' bleef spreken, waar 'applausmachine' juister was. Intrigerend is zijn veronderstelling dat de Palestijen het in de berichtgeving vaak afleggen tegen Israel, doordat ze een veel slechtere - of eigenlijk geen - propagandamachine hebben.

Dat, en nog veel meer voor de hand liggends en nieuws bevat het boek, opgedist door iemand die zelf jarenlang in de keuken heeft gestaan. Een soort praktisch gefundeerd deconstructivisme en vooral de-exotisme. Prettig helder. Zoals ook Luyendijks - in de krantenpraktijk gesneuvelde - voorstel om een moppentrommel te openen over het Midden-Oosten: via hun eigen grappen leer je zijns inziens de mensen over wie wordt geschreven, als mensen kennen.

dinsdag 10 juli 2007

Ryszard Kapuściński, Imperium

Het is, zie ik tot mijn schrik, al negentien jaar geleden dat ik J.W. Bezemers Een geschiedenis van Rusland las; ondertitel: van Rurik tot Brezjnev (Van Oorschot, Amsterdam 1988). Een nogal veel omvattend boek. Intrigerend. Leerzaam.

De Poolse journalist, schrijver, dichter Ryszard Kapuściński (1932-2007) schreef zijn indrukwekkende, warrelende, polyfone boek Imperium; ondergang van een wereldrijk slechts vijf jaar later, maar kon, nee moest toch vanuit een heel andere invalshoek dat rijk bezien, niet alleen omdat hij het land kende, uit ervaring, er veel gereisd had, maar ook omdat dat rijk, dat zijn jeugd in Pińsk geweld aan had gedaan, er inmiddels niet meer is. Kapuściński haalt een ontzagwekkende hoeveelheid Stalinistische ellende naar boven, in overigens zeer onderkoelde taal; vertelt allerlei schier fictionele burocratische ongein en machtswellust, die ik liever zou vergeten zijn. Maar wat zo fraai is aan dit boek: Kapuściński heeft enorm veel oprechte aandacht voor de gewone mens en nog meer: voor al de volkeren en landen die, voordat het imperium werd gesticht, hun eigen identiteit hadden en ten tijde van dat rijk die trachtten te behouden. Na zo veel imperialistische terreur komen al die vormen van hedendaags, postkoloniaal nationalisme daar wel in een ander, genuanceerd licht te staan.

Het boek is dit jaar herdrukt als handzame Singel Pocket (335 blz.; vert. Gerard Rasch)

maandag 25 juni 2007

Stephan Enter, Spel

Of het werkelijk een topboek is, weet ik nog niet. Daarvoor is het misschien te onspectaculair. Enters vorige, Lichtjaren, was, in ieder geval wat de stijl en syntaxis betreft, een ongewoon boek; een en al door- en voortmeandere zinnen, vol uitweidende parentheses die de lezer danig aan het werk zetten.

Ook de opbouw van Spel is bijzonder. Terwijl het evident een samenhangende ontwikkelingsroman is, waarin het leven van Norbert Vijgh tussen zijn negende en negentiende levensjaar ongeveer wordt beschreven, bestaat het boek uit elf hoofdstukken, die als losse verhalen quasi onafhankelijk van elkaar staan, en inderdaad los van elkaar goed te lezen zijn. Het eerste heeft een negenjarige ik-verteller als hoofdfiguur. Diezelfde Norbert Vijgh wordt in het tweede hoofdstuk door een volkomen auctoriale verteller van buitenaf beschreven in een monoloog tot de lezer ('Laat ons deze reiziger volgen.') als hij zijn geboortedorp weer eens bezoekt in verband met een schoolreünie. Hoofdstuk zeven is in de tweede persoon enkelvoud gegoten. En zo meer. Ieder hoofdstuk handelt over die Norbert en ieder hoofdstuk heeft een vorm van spel als thema, van Indiaantje spelen, via schaken, tot scrabble met oma. Het laatste hoofdstuk is met 72 pagina's veruit het langste (en tevens het enige gelede verhaal) en draait om een vaag probleem in het verleden van oma dat niet echt uit de doeken wordt gedaan. De andere stukken zijn 10 tot 40 pagina's lang. Dat verschil draagt weer bij aan het verhalenbundel-karakter van het boek. Maar het blijft een roman, veel meer dan bijvoorbeeld Westerlingen van Pieter Boskma en Volledig ontstemde piano van Robert Anker; vooral dat laatste is een aanrader voor wie van dit tussengenre houdt.

Enters Spel is wat dat betreft te onnadrukkelijk, te on-onbescheiden, te beleefd en beschaafd. Dat past overigens wel erg goed bij de hoofdfiguur. Iets meer metaforische pit had er wel in gemogen, geloof ik. Maar aan de andere kant heb ik het boek wellicht in een verkeerd tempo gelezen.

Herlezen, dus. Graag, ook omdat het weer zo'n mooie Van Oorschot-uitgave is. Dun, stevig papier, getint; prettig formaat; klassieke Bembo.

[het bovenstaande schreef ik op 19 juni 2007]

Aan de herlezing van Spel ben ik begonnen om te kunnen bepalen of ik deze roman zou willen behandelen in de cursus 'Actuele romans' van dit jaar (zo ben ik ooit begonnen met deze / dergelijke boeknotities). En de eerlijkheid gebiedt me mede te delen dat ik nog steeds wel onder de indruk ben van de niet-spectaculaire, zeer beheerste, glasheldere stijl (oh, hoe vaag dit nu toch weer...) en de dito verteltechniek van deze verhalenbundel/roman. Maar ik moet eraan toevoegen dat diezelfde eigenschappen ertoe bijdroegen dat de leesboei toch geslaakt werd (dat ik niet geboeid verderlas, dus).

Het boek gaat, in mijn optiek, nergens sprankelen, knetteren of dreigen, kwellen of nijpen. Ik zie wat de bedoeling is, maar het grijpt me toch niet aan, het sleept me niet mee. De thematiek van 'spel' lijkt me hier en daar te gezocht, te kunstmatig eraan toegevoegd. De verstrooide gegevens over oma zijn te weinig geheimzinnig, niet belangwekkend. De ruitjestrui van de nieuwe schaakleraar is te stereotiep, de achtervolging op de bouwplaats wordt niet echt eng, de verdubbeling van de dorpsidioot op het schilderij wordt niet eng-surreëel. Ik denk dat ik wel weet waar Brevendal ligt.

Maar dit alles betekent nog steeds dat het een goed boek is; versta me wel.